dinsdag 16 april 2013

Stinkstad

Hijgend hardlopen in de uitlaatgassen
En het grijze stinkende steen
Ontwijken van vuilnis
En graffiti
En gooiende woorden
Op straat

Vallend komen ze neer
Op de kauwgumplekken
En de van urine doortrokken
Stoeptegels
Tenminste:
Als ze jou niet raken

Slalommend door de kogels
Ademhalen
Op het ritme van je voeten
Doorgaan
Tot je stikt

dinsdag 9 april 2013

Verslavingsvoordracht

Het was onmiddellijk te zien als je haar zag en keek. Zodra ze de hoek om kwam, de auto uitstapte, de deur (om het even welke) opende of de drempel over stapte. Ze had weer gebruikt. Of niet. Eén van beide. Neutraal bestond ze niet. Ze was niet gewoon 'zij'. Ze was de gebruiker óf degene die probeerde te stoppen. Ze was onder invloed óf niet. In beide gevallen verslaafd, al werd ze woedend als je dat woord in je mond nam. Ontkenning, afzwakking, goedpraterij, nee zelfs: keuze. Ze geloofde het. Ze hield zichzelf niet voor de gek, want ze meende het. Jou kon ze dus al helemáál niet voor de gek houden. Hoe je dat durfde te beweren. Hoe je zelf zeker perfect was.

De hele wereld om haar heen was net zo verslaafd of dom of blind of doof. Niemand keek, dat zou maar als bemoeizucht kunnen worden opgevat. Niemand keek, stel je voor: de pijn. Niemand keek, want dat zou een spiegel zijn. Als je haar zag en keek, dan was het echter onmiddellijk te zien. Het had meteen invloed op je gemoed. Haar stemming. Niet te missen. Zij was zo overweldigend aanwezig in welke ruimte ze ook was, al was het buiten in het weidse land, al zweeg ze je dood, dat ze je benauwde. Als ze toenadering zocht, dan sprong je weg. Je kon geen deel uitmaken van haar verbond. Haar kinderlijke domheid die volwassen probeerde te doen. Jij was de afstand. Je zou niet gearmd met haar lopen. Je zou te allen tijde naast haar lopen, staan, maar een arm was te veel. Dan was het of ze toestemming vroeg en jij die gaf.

Ze vroeg nooit wat je vond in woorden. Je zou haar met de grond gelijk maken.

Haar verslaving was altijd aanweziger dan jij, wie je ook was. Altijd kwam zij, en dan pas jij. Je zag haar, van dichtbij, maar de afstand was immens. Zodra je keek, of als ze sprak, dan bevestigde ze dat. Ze had gebruikt, of niet. Je walgde van de gewoonte die ze uitstraalde. Van het zelfbewustzijn dat ze dacht te hebben. Ze verbloemde wie ze was. Ze deed zich voor. Je kotste van de schijn.