woensdag 27 november 2013

Wat de dag mij talig zeggen wou

Zijn vinger gleed tergend langzaam over de bladzijde. Hij las de woorden hardop hakkelend. Hij las voor. Hij sprak als een kind dat leerde lezen. Als hij een fout bemerkte omdat hij later in de zin hoorde dat het niet kon kloppen wat hij had gezegd, begon hij weer vooraan. Zweetdruppeltjes parelden op zijn voorhoofd. Zijn ogen waren gefocust op de letters die voor zijn ogen dansten en je kon zijn hoofdpijn voelen door alleen naar hem te kijken. Na een paar zinnen stopte hij. Hij keek me machteloos aan. Ik vroeg hem in zijn eigen woorden na te vertellen wat hij zojuist gelezen had. Hij kon het niet. Hij had al zijn energie nodig voor de techniek van het lezen. Hij kon niet lezen en begrijpen tegelijk. Hoe wreed was ik dit van hem te vragen? Hij keek naar me op als een prooi naar zijn jager voor de genadeklap die maar niet kwam. Ik vroeg hem hoe hij het voor elkaar had gekregen het héle boek te lezen. Ik wist dat hij het gedaan had. Er was toezicht op hem gehouden. Hij wist het niet. Zijn antwoord was praktisch van aard. Elke dag drie kwartier lezen, vijf weken lang. Dat was de tijd die hij ervoor nodig had gehad het flinterdunne boekje uit te lezen. Ik knikte slechts. Hij vertelde verder. Als iemand hem voorlas, kon hij het wel begrijpen, maar als hij zelf las zag hij alleen maar tekens en hoorde hij alleen maar klanken. Klanken zonder taal. Zonder betekenis. In zijn hoofd duizelde het. Hij vertelde me hoe mensen dachten dat hij dom was -het gaf mij hoop dat hij het zo zei: de mensen dachten dat hij dom was-. Hij zei het met een zekere nonchalance. Je zag hoe hij het gewend was. Hij had het gevecht gestaakt, omdat hij zelf wel beter wist. Hij vertelde hoe hij was gestopt met proberen. Hij vertelde hoe hij besloten had niets te doen. Met niets doen kon je tenminste geen fouten maken. Hij was met de grond gelijk gemaakt. Hij was uitgelachen. Hij was zielig gevonden. Lager kon hij niet vallen. Hij richtte zich op andere zaken. Zaken waardoor hij wel eigenwaarde en controle ervoer. Zaken waardoor anderen tegen hem opkeken, maar die het daglicht niet konden verdragen. Hij zocht vrienden die hem zagen staan. Hij toonde lef. De deskundigen, de professionals, ze zeiden dat hij hard aangepakt moest worden. De wanhoop in zijn ogen. Het was geen onwil. Er was nog nooit naar hem geluisterd. Ik zei tegen hem dat ik wel snapte dat hij niets deed. Hij knikte slechts naar me. Hij had me begrepen. Hij was nog zo klein. De hoofdpijn barstte uit zijn voegen. Ik moest naar buiten, net als hij. Ik hapte naar adem.

Het opschrijven van taal is het meest idiote wat er maar bestaat. Vooral dat we dan van anderen verwachten dat ze lezen wat er staat. Madness. Wie zijn wij dat wij denken dat dat kan? 

Op mijn weg naar huis, kwam ik een schreeuwende man tegen. Hij schreeuwde door de straten, op zijn fiets. Hij stopte voor het verkeerslicht, schreeuwend. In een dorp zou hij de dorpsgek zijn, in een stad één van de velen. "En taal kun je ook niet begrijpen! Niet te begrijpen! Niet te begrijpen wat mensen zeggen! Niets! Net als zwart en wit! En goed en kwaad! Dat kun je niet bevatten!" Mensen keken voorzichtig om. Wie was deze gek? Waar was hij ontsnapt? "Je kunt het niet bevatten, bevatten, bevatten!" Het speeksel spatte uit zijn mond met de vurigheid waarmee de woorden de straat op knalden, de stad in, de oren van de mensen in. "Je kunt het niet verwerken, geestelijk! Je kunt het geestelijk niet verwerken!" Het woord 'geestelijk' had ik nog nooit zo duidelijk gearticuleerd gehoord. Hij bleef hetzelfde riedeltje herhalen. Ik stak het zebrapad over en ik snapte dat de herhaling nodig was, net zoals de strepen van het zebrapad herhaald moesten worden tot ze de overkant bereikten. Tientallen, honderden meters verder, hoorde ik de man nog schreeuwen. Keihard. Het echode tussen de gebouwen. De muren weerkaatsten de taal. 

Gesproken taal moet ook voorzichtig, want anders zijn we idioot. (Om niet te zeggen: compleet gestoord.) Gehoord worden we toch niet. 
Wie zijn wij dat wij denken dat we luisteren? 

...




donderdag 21 november 2013

Jongen

Ik zag je wel
zitten in je jas
-duister weggedoken-
en in je gezicht
Ik zag je ogen wel
staand liggen gapen
in tegenspraak met
alles wat je zei
Je woorden verlieten jou
met een heftigheid from hell
maar je ogen keken niet
naar waar ze gingen
naar waar ze kwamen
spuwend neer
woordenwolkend weg
Alles wat je sprak
was mono, loog en ik
Ik zag je wel
zitten in je lichaam
dat je verdoofde
zonder naam
Ik zag je wel
bewegen en praten
en doen en doelloos
onhandig zijn
ruige rookwolken
vol van inhoud
maar te leeg
om te verstaan

Jongen jeugdig van gemoed
het ga je goed
het ga je goed




zaterdag 16 november 2013

Aaneen geschoven stoelpoten

De bosvruchten
vrezen het vlees
van draadjes aan elkaar
gedrapeerd over de tafel

Toegedekt
met zilvermeeuwen
gepoetst grijs dat glinsterend
onze ogen bedacht
te laten fonkelen
in het kaarslicht

Vrijvliegers zijn we
kijk ons dan:
keurig krankzinnig
aaneen geschoven
stoelpoten
we schoppen elkaar
niet onderuit
maar onderhuids

Opzwellende zenuwen
tussen de waterige wijn
als winegums
in een nachtje water
puur als biologisch experiment
want de smaak
is er nu wel af
gevolgen schetsend
schertsend vruchtvlees
dat zit op wankele poten

En nog een fijne kerst.



woensdag 13 november 2013

Vervoer me

Ik zwier
ik zwelg
ik zwem
Gewetenloos
en opgelost

Ik wacht
ik smelt
ik smacht
Zwachtelend
op mijn voeten

Zo zit ik vast
en ben ik los
Ik lach
ik lef
ik loer

De dag ging anders
dan ik dacht
ik doe
ik dans
ik dwaze hoer