woensdag 29 januari 2014

Homerun

Neergestreken op een bed van drijfhout
dreven wij de wapperende golven
van de gordijnen tegemoet
De spiegel was slechts onze reflectie
van het ogenblik dat het drijfhout
slaghout werd

Hij hield van baseball

De zon dreef boven ons
en de maan was haar schaduw
met touwtjes bijeen gebonden
geplakt aan het plafond
als een oase in de woestijn
snakkend om gezien te worden

Zij zocht de verleiding

Zelf hadden wij geen touwtjes,
vanwege de vrije wil
die ons was opgelegd
toen wij onze hoofden keerden
en verdronken in de nacht

Tegen de ochtend was er land in zicht
Het water was geruststellend stil
en de wedstrijd was gespeeld

Wij vroegen ons af,
wat er aan ons
voorbij was
gegaan
en we renden terug
terug naar huis




zondag 26 januari 2014

De liefdesnonchalance

Toen ik hem voor het eerst zag, dacht ik meteen: wat een nonchalance. Zijn bewegingen en gebaren, zijn hele manier van doen was geruststellend, er hing niets vanaf. Het was zoals het was en hij ging daarin mee. Hij probeerde zich niet beter, mooier, slimmer, sterker of welke overtreffende trap dan ook voor te doen. Hij was wat je zag, hij kon niet eens anders. Daardoor wist ik in ieder geval meteen zeker wat ik aan hem zou hebben. Ik wist ook meteen zeker dat hij me zou zien zoals ik was en dat ik ook niet overdreven mijn best hoefde te doen. De zenuwen waren weg. Ik voelde me al snel op mijn gemak bij hem, hij vond alles normaal of zelfs bijzonder. Niets wat ik zei of deed was iets waar hij commentaar op had. Hij liet me zijn. Omgekeerd liet ik hem ook zijn, ik keek graag naar hem als hij dacht dat ik niet keek. Naar wat hij deed, naar wat hij dacht, naar wat hij zag. Ik keek zelfs graag naar mezelf door zijn ogen. Hij was ongrijpbaar, ook al deelde hij alles met me. Geheimen had hij niet, hij was zelf het geheim en dat maakte het spannend. Onze levens vloeiden in elkaar over alsof het nooit anders was geweest. Ik kon me niet meer voorstellen dat ik hem ooit niet gekend had. Het was alsof hij al voor altijd deel van mij uitmaakte en ik van hem. Ik wist al snel dat ik hem gevonden had, voor het leven. Het was zo'n vanzelfsprekendheid, dit zou nooit meer over gaan. Zo zeker als je weet dat je ouders altijd je ouders zullen blijven, zo zeker wist ik dat hij het was. Het gaf me rust, een berusting. Een kalme tevredenheid die vanbinnen vlamde. Een basis die er altijd was, hoe hard de storm ook zou zijn die komen ging. Hij hoefde me ook geen bevestiging te geven, zelfs niet in het begin, want ik wist het al. Daarom proberen we niet uit alle macht, zoals de wereld om ons heen. Het is al goed, het is al lang goed. Slaap maar, vecht maar, en laat me maar. Ik zie je in mijn dromen en de morgen, onafhankelijk van het jaar.


Een tijdlang

Een tijdlang fietste ze op haar dagelijkse route altijd langs een interieurwinkel die een tijdlang een groot kussen op een bank in de etalage had liggen. Het was een beige kussen met in witte letters de tekst 'Het is goed, zoals het is.' Een tijdlang gaf haar dat rust. Ze ging onbewust langzamer fietsen en ze las wat er op het kussen stond, elke keer opnieuw, die tijdlang. Ze was namelijk heel druk met bedenken wat er allemaal niet goed was. Daar stopte ze dan even mee, daar op de fiets. Ze hield het steeds langer vast en ze wist. Ze vertrouwde in wat ze wist. De verdere route zweefde ze soms tussen de bomen door en ze zag zichzelf gaan en ze knikte goedkeurend. Ze was niet op haar bestemming, maar ze was op weg en dat was goed. Ze ging hoe dan ook de goede kant op, want 'het was goed, zoals het was'. Het was zó'n geruststelling. Het maakte dat ze kon ademhalen, die tijdlang. Mensen vroegen haar, vooral na die tijd, hoe ze het zo lang volgehouden had. Dan zei ze dat ze vertrouwen had in de weg en dat ze het proces niet kon versnellen, hoe graag ze dat ook wou. Het was zoals het was. Steeds als ze langs de etalage van de interieurwinkel kwam, en de tekst lag daar onveranderd te liggen, was ze opgelucht. Het was opvallend hoe lang de winkel de etalage liet zoals hij was. Precies lang genoeg om tot haar door te dringen. De route was haar redding, en het was háár weg.

...

zaterdag 18 januari 2014

Spijt

"Hoi. S????"
'Hee, ja, hoi. Hoe is het?'
"Ja goed. Wat moet je?"
'Nou, nou. Moet dat zo kortaf?'
"Alsof jij me ooit zomaar belt. Dan moet je wat van me."
'Ik vraag hoe het met je is, ja!'
"En ik zeg goed. Nu voor de draad ermee."
'...'
"Met jou ook goed dan?"
'Prima.'
"Mooi. Kunnen we tenminste goed blijven liegen tegen elkaar."
'Jesus M, ik weet gewoon niet aan wie ik dit anders moet vragen.'
"Dat weet ik toch? Wat is het?"
'Ik heb geld nodig.'
"Wie niet."
'Straks moet ik m'n huis uit.'
"En wat kan ik daaraan doen?"
'Zie je me liever onder een brug?'
"Ik zie liever eens dat je met die ass van je in beweging komt."
'Echt, ik probeer van alles.'
"Ja, en ik heb óók heel veel met je geprobeerd, weet je nog? (...) Stank voor dank kreeg ik. Hufter."
'Je bent verdomme de enige.'
"Dat zal wel niet voor niets zijn dan hè? Wanneer gaat dat lichtje daarboven nou eens branden bij je?"
'Help je me of niet?'
"Ja."
'Echt, ik betaal het je terug.'
"Je krijgt geen geld van me."
'Maar je zegt net..."
"Ik zeg dat ik je help ja. Je koopt toch meteen weer rotzooi. Wil je dood ofzo?"
'Ik mis je, M. Ik mis je godverdomme.'
"Je hebt me nodig, bedoel je. Dat is heel wat anders."
'Hier ga je spijt van krijgen.'
"Vast."


vrijdag 17 januari 2014

De hijger

"Ik heb droge lippen man, doet gewoon pijn!"
'Stel je niet aan, kom op, doorlopen!'
"Ja, dan hijg ik er nog harder overheen."
'Dan doe je wát?'
"Ja, hijgen over m'n lippen."
'Jesus, hijgen over je lippen? Wat ben je toch ook een idioot.'
"Hoezo? Haal jij geen adem dan?"
'Ja, maar dat is nog niet meteen hijgen!'
"Je moet niet zo op m'n woorden letten."
'Waar moet ik dan op letten? Lopen doe je nog niet echt hard!"
"Dat is ook niet echt gezellig met jou zo."
'Het gaat verdomme niet om de gezelligheid. Wijf!'
"Je bent zelf een wijf. En je hebt ook echt zo'n wijvenloopje."
'Een wíjvenloopje?!"
"Ja, je zwabbert zo met je benen, ongecontroleerd."
'Laat ik eens een keer de controle los, is het wéér niet goed.'
"Je bent eigenlijk net zo'n hert."
'Een hert?!'
"Ja, je rent als Bambi op het ijs."
'Je moet het wel zeggen als ik O-benen krijg.'
"Heb je al."
'Dat vind ik echt lelijk.'
"Meisjes rennen sowieso raar. Ik ken er niet één die normaal rent."
'Nee, jíj hijgt lekker!'
"Serieus, het viel me vroeger al op bij gym."
'Loop nou eens door man, ik moet constant inhouden!'
"Je moet je bek houden."
'Hijger.'



vrijdag 3 januari 2014

Vaders van mijn leven: de moeders

Twee grootvaders had ik.

Ze leven niet meer, maar ik heb ze beiden gekend. De één werkte zijn leven lang in een fabriek. In zijn vrije tijd ging hij vissen. Urenlang zat hij in stilte aan de waterkant. Op andere momenten reed hij op zijn fiets door het dorp en maakte hij met Jan en alleman een praatje. Iedereen kende hem. Hij speelde mondharmonica. Het gezin was arm en mijn grootmoeder deed haar best om van het geld dat mijn grootvader van de fabriek meenam, alle monden te voeden. De andere grootvader was boer op de boerderij die hij van zijn vader overnam. Een strak werkritme. Discipline waar hij soms zelf aan onderdoor ging. Hij kon complete "verzen" uit zijn hoofd voordragen. Zo noemde hij ze. Gedichten, verhalen, liedjes. Het waren voor hem allemaal verzen. De kerk en het geloof speelden in beide plattelandsgezinnen een grote rol. Gevouwen handen en bijbellezingen aan de keukentafel. Pepermunt op zondag in de kerk. Mijn vier grootouders konden het met elkaar goed vinden. Ze dachten over veel zaken hetzelfde. Alle vier samen herinner ik me ze bijna niet meer - dat spijt me, maar de twee grootmoeders samen herinner ik me wel. Ik heb ze scherp op mijn netvlies.

Het is het mooiste wat ik ooit gezien heb: die twee vrouwen samen. Al het wezenlijke van het leven zit voor mij in dat beeld gevangen. De twee vrouwen hadden een band. Er lag een vol leven achter hen en ze hadden een diep begrip -en respect- voor elkaar. Het was de manier waarop ze met elkaar omgingen. Ik weet zeker dat die twee elkaar begrepen, dat zag je. Begrip zonder dat uit te spreken. Het waren beiden geen vrouwen van veel woorden. Hun mannen stonden op de voorgrond en moesten daar blijven. De mannen zorgden voor vermaak - met muziek of voordracht - en zij zorgden. Zij schikten zich in hun hoofdrol. Ze kenden elkaar niet voordat mijn ouders elkaar ontmoetten, vele kilometers scheidden hen, maar vanaf de eerste kennismaking wisselden ook de twee vrouwen meer dan alleen beleefdheden met elkaar - hoewel die laatste áltijd voorop stonden. (Steek hier een wijsvinger in de lucht om het belang daarvan te onderstrepen, zoals mijn grootvader van de boerderij gedaan zou hebben.)
Eerst werd de één weduwe - te vroeg en te plotseling voor dat feit gesteld - en een tijdlang was zij de verlorene in het drietal grootouders dat nog over was. Ze moest wennen en ze kon niet wennen, alleen, en ze was te bescheiden om zich daarover te beklagen. Nooit mengde ze zich in een gesprek tussen mijn andere grootouders, zoals voorheen. Ze zou hen niet durven storen. Zij waren een paar. Er was een zichtbaar gat geslagen. Het evenwicht was weg. Het contact moest opnieuw gevonden worden. Het was alsof ze opnieuw kennis moesten maken. Ze waren vreemden geworden, zonder hem. Ik voelde hoe ongemakkelijk dat was, wanneer ik ze samen zag. Het evenwicht kwam nooit meer terug, met de onomkeerbaarheid van de dood van één van hen. Het echte contact kwam pas later weer, toen de dood opnieuw toesloeg.

Twee vrouwen. De grootmoeders. Jaren later waren ze beiden weduwe. Zo plotseling als de dood van mijn eerste grootvader ging, zo'n lang en slepend ziekbed ging er bij de ander aan vooraf. Ik heb het ze zien worden: oud. Mijn grootmoeders. Beiden weduwe, beiden moeder. In die volgorde, want de liefde die zij voelden voor hun man, konden al hun kinderen samen niet aan. Ze stonden in dienst van hem. De kinderen waren een geschenk van hém. Ik heb mijn grootmoeders leren kennen, al was het alleen al doordat ik zelf ouder werd. Toch werden ze zelf ook opener, toen ze alleen waren. Nu waren zij het op de voorgrond, noodgedwongen, maar minstens zo mooi. Zachtaardig, lief en hard en sterk. Ik geloof dat ze steun vonden bij elkaar, de laatste jaren. Eén van de twee leeft nog altijd, en hoewel ze me kent, ze weet niet meer precies hoe het zit met mij. Ze weet niet waar ik woon of wat ik doe, en ik woon ver bij haar vandaan, dus ik zie haar te weinig. Ik herinner me haar graag, ook zoals ze nu is, omdat het lieve nog steeds herkenbaar is, samen met de humor. Ze vraagt nog wel eens naar mijn andere grootmoeder, die tot haar verleden behoort en tot het deel van haar leven dat ze beter kent, nu ze teruggaat in de tijd. Ik heb mijn grootmoeders allebei zien schaterlachen in de laatste jaren, in schril contrast met het diepe verdriet dat ze allebei hebben gekend, zoals ik weet uit de verhalen en van de feiten - en zoals ik dat voel. Ze lijken op elkaar. En als ik het moeilijk heb, dan weet ik dat zij me zouden begrijpen. Dan moet ik lachen, omdat begrip zonder woorden het beste begrip is dat ik ken: het wéten.

Twee grootmoeders had ik.

Bij mijn grootmoeder die nu nog leeft is ook het evenwicht weg, net als toen mijn eerste grootvader stierf, en de drie overgebleven grootouders niet meer 'klopten'. Nu is er echter een nog veel groter gat geslagen en het is zeker dat het evenwicht nooit meer terugkomt, maar het contact dat blijft. Net als het leven.

donderdag 2 januari 2014

De tijdelijkheid

"Het ruikt hier naar leegte," zei hij terwijl ze de ruimte betraden. "Naar leegte?" Ze hield haar neus onderzoekend in de lucht terwijl ze verder liepen. "Sinds wanneer ben jij zo'n poëet geworden?"
In gedachten verzonken inspecteerden ze allebei de ruimte, hij wat meer voor de vorm en zij om te herinneren. "Ook wat zuur. Een zure lucht hangt hier," zei hij even later. "Het wordt er niet beter op," snauwde ze, "kun je niet gewoon je mond houden?" "Kán."
"Het is zoals het is. Dat hoeft niet allemaal benoemd." Hij haalde zijn schouders op en liet haar zuchtend rondkijken.

Ze ging voor het raam staan en keek naar beneden, de straat door. Hij sjouwde wat dozen naar binnen en schoof ze met zijn voet verder de vloer over. "Waar wil je dit hebben?" vroeg hij terwijl hij steeds dichterbij kwam. Ze veegde wat stof van het raamkozijn. "Maakt niet uit, laat maar staan. Daar kan ik nu niet over nadenken." Hij ging achter haar staan en sloeg zijn armen om haar heen. Ze voelde zijn warme adem. "Je weet toch dat het maar tijdelijk is?" Hij fluisterde het bijna. Ze maakte zich los uit zijn omarming en draaide zich om, bij het raam weglopend. "Ja, alles is altijd maar tijdelijk. Dat is nu juist de pest."

"Mieren tellen hun stappen, hè?" Hij was op een doos gaan zitten. "Om te weten waar ze moeten zijn." Ze keek hem aan alsof hij een niet bestaande taal sprak. "Waar slaat dát nu weer op? Waarom zeg je dat?" "Je moet niet bang zijn dat je je weg niet vindt." Zijn stem klonk kalm. Ze rolde met haar ogen. "Ik ben toch geen mier? En ik weet precies waar ik heen wil, dat is het probleem niet." Hij keek haar aan en hij wist het. "Waar ben je dan bang voor?" vroeg hij. De stilte die volgde, klonk als leegte.

...