zondag 24 juni 2012

De waarschuwing

Om mijn voortuin stond een hek. Een hek van staal, met hoge spijlen. Ik snapte niet waarom ik zo’n hek om mijn tuin had staan, maar het was vanzelfsprekend, van binnenuit gezien. Binnen was het groot, ik leefde in een huis vol vertrekken waar ik steeds nieuwe stukjes ontdekte. De tuin was klein. Het was een kort stukje van het huis tot aan de straat. Het was alsof ik mijn eigen huis niet kende. Het was er wel aangenaam. Aangenaam warm. Ik liep op blote voeten op een tapijt. Aan de wanden hingen gordijnen, op plekken waarvan ik niet eens zeker wist of er zich wel ramen bevonden. Het tapijt op de vloer was rood, net als de gordijnen. Het was prettig om er te zijn, maar ik had voortdurend het gevoel dat ik weg moest. Vroeg in de ochtend moest ik aanwezig zijn bij de opvoering van een toneelstuk. De hele nacht leefde ik daar onrustig naartoe. Een achtertuin was er niet bij het grote, statige huis. Andere mensen kwam ik er ook niet tegen, hoewel ik niet het idee had dat ik er alleen woonde. Ik wist niet eens zeker of ik er zelf wel woonde. Ik ontving er wel mensen. Ze waren onderweg.

Tegen de ochtend keek ik uit het raam de voortuin in en toen zag ik het. Een rode kat was aan één van de spijlen van mijn hek gespiest. Het staal dwars door zijn lijfje. Naar onderen toe was het zwarte hek rood van het bloed. Het deed me niets. Ik constateerde het alsof ik een vogeltje in mijn tuin zag rondlopen. Ik ging dus ook gewoon de deur uit, op pad. Gedurende de dag begon ik er steeds meer over na te denken. Ik bleef maar denken aan het moment dat iemand de kat, levend nog op dat moment, aan het hek geregen moest hebben. Ik moest mezelf dwingen daarover na te denken en het voor me te zien, want ik kon niet begrijpen hoe ik er zo luchtig over deed. Ik dwong mezelf. Het werkte. Ik stelde het me voor en ik voelde het. Ik voelde de pijn. De pijn, de walging en de afkeer. Maar het zicht deed me niets. Ik vond het alleen gek dat het hek er stond. Dat was het ook.

De kat was zacht en warm. Het staal koud en hard. 

zaterdag 9 juni 2012

Voor mij in de rij

Man kocht:
toiletpapier
bier
blikjes
kattenvoer
en worst
Ik dacht
alleen maar:
nee
hier
houdt het op

woensdag 6 juni 2012

Strepen

Van het huis herinnerde ze zich vooral de tuin, die rondom lag omdat het een hoekhuis was. Ze kon zich nauwelijks meer een voorstelling maken van het interieur ín het huis, behalve dan van het behang in de woonkamer. Het was zwart. Zwart met strepen, waarvan het leek of ze er willekeurig op gegooid waren, als hagelslag. En luxaflex. Binnen hing er luxaflex. Ze keek door strepen.

Buiten was het duidelijk. De achtertuin met de grote felgekleurde schommel verstopt in de hoek, de zandbak tegen de schutting, en het tuinhuisje van hout waar ze soms logeerde. Door de schutting kon je kijken, door de houten strepen. Ze keek naar het smalle voetpaadje dat erachter liep. Dan begon de tuin van de buurman. Ze zag er vaak het kleine fietsje van haar jongere broer staan. Hij ging dan op bezoek, ver weg. Zij niet, zij durfde niet. Liever bleef ze dicht bij huis.

Dichter bij het huis lag het terras, op de grijze tegels, tegen de schuur. Ze speelde dat het haar domein was. Ze had kartonnen dozen uitgevouwen op de tegels. Dat was haar schip. Aan de zijkant van het huis lag het tuintje met de aardbeienplantjes. Ze hield ervan om te kijken hoe ze groeiden en ze wachtte het hele jaar tot ze aardbeien mocht plukken, samen met haar moeder. Van de andere planten die er groeiden kende ze geen namen. Dat hoefde ook niet. De aardbeienplantjes waren het belangrijkst.

En dan had je nog de hoek waar de dode huisdieren begraven werden. Heilige grond waar je niet mocht lopen. Dat zou de dieren pijn doen, daar was ze van overtuigd. Regelmatig zette ze het houten kruis, door vader in elkaar getimmerd, weer recht in de grond. Op het hout had ze met veel moeite de namen van de dieren geschreven; ze kon nog maar nét een beetje schrijven. Het kruis moest er altijd blijven staan. Ze kon niets menselijks meer zien in haar vader en moeder als deze voorzichtig opperden dat het tijd werd dat het stuk verrotte hout de tuin uit ging.

De voortuin bestond vooral uit gras, met een hoge brede heg eromheen. Het was hier dat ze vaak rondjes liep, langs de zijkanten, met haar ogen dicht. Ze prevelde er kleine gebedjes over grote dingen. Zachtjes wel, want aan de andere kant van de heg was het trottoir en daar konden mensen lopen. Door de heg kon ze kijken, soms, niet overal. Dan zag ze de straat en het grasveld tegenover, voor het kerkje. Daar speelde ze, met de buurkinderen.

Ze herinnerde zich vooral het gras in sprieten. Het gras in strepen, willekeurig neergegooid, als hagelslag.

Op hoop van zometeen

De tijd gevuld
Met niets
Niets dan tijd
En eenzaamheid
De tijd zonder
Uitzicht en keer
Op keer
De muur
Aan de klok
Stil

Relativerend:

Zometeen
Is het toch weer
Achteraf