Twee grootvaders had ik.
Ze leven niet meer, maar ik heb ze beiden gekend. De één werkte zijn leven lang in een fabriek. In zijn vrije tijd ging hij vissen. Urenlang zat hij in stilte aan de waterkant. Op andere momenten reed hij op zijn fiets door het dorp en maakte hij met Jan en alleman een praatje. Iedereen kende hem. Hij speelde mondharmonica. Het gezin was arm en mijn grootmoeder deed haar best om van het geld dat mijn grootvader van de fabriek meenam, alle monden te voeden. De andere grootvader was boer
op de boerderij die hij van zijn vader overnam. Een strak werkritme. Discipline waar hij soms zelf aan onderdoor ging. Hij kon complete "verzen" uit zijn hoofd voordragen. Zo noemde hij ze. Gedichten, verhalen, liedjes. Het waren voor hem allemaal verzen. De kerk en het geloof speelden in beide plattelandsgezinnen een grote rol. Gevouwen handen en bijbellezingen aan de keukentafel. Pepermunt op zondag in de kerk. Mijn vier grootouders konden het met elkaar goed vinden. Ze dachten over veel zaken hetzelfde. Alle vier samen herinner ik me ze bijna niet meer - dat spijt me, maar de twee grootmoeders samen herinner ik me wel. Ik heb ze scherp op mijn netvlies.
Het is het mooiste wat ik ooit gezien heb: die twee vrouwen samen. Al het wezenlijke van het leven zit voor mij in dat beeld gevangen. De twee vrouwen hadden een band. Er lag een vol leven achter hen en ze hadden een diep begrip -en respect- voor elkaar. Het was de manier waarop ze met elkaar omgingen. Ik weet zeker dat die twee elkaar begrepen, dat zag je. Begrip zonder dat uit te spreken. Het waren beiden geen vrouwen van veel woorden. Hun mannen stonden op de voorgrond en moesten daar blijven. De mannen zorgden voor vermaak - met muziek of voordracht - en zij zorgden. Zij schikten zich in hun
hoofdrol. Ze kenden elkaar niet voordat mijn ouders elkaar ontmoetten, vele kilometers scheidden hen, maar vanaf de eerste kennismaking wisselden ook de twee vrouwen meer dan alleen beleefdheden met elkaar - hoewel die laatste áltijd voorop stonden. (Steek hier een wijsvinger in de lucht om het belang daarvan te onderstrepen, zoals mijn grootvader van de boerderij gedaan zou hebben.)
Eerst werd de één weduwe - te vroeg en te plotseling voor dat feit gesteld - en een tijdlang was zij de verlorene in het drietal grootouders dat nog over was. Ze moest wennen en ze kon niet wennen, alleen, en ze was te bescheiden om zich daarover te beklagen. Nooit mengde ze zich in een gesprek tussen mijn andere grootouders, zoals voorheen. Ze zou hen niet durven storen. Zij waren een paar. Er was een zichtbaar gat geslagen. Het evenwicht was weg. Het contact moest opnieuw gevonden worden. Het was alsof ze opnieuw kennis moesten maken. Ze waren vreemden geworden, zonder hem. Ik voelde hoe ongemakkelijk dat was, wanneer ik ze samen zag. Het evenwicht kwam nooit meer terug, met de onomkeerbaarheid van de dood van één van hen. Het echte contact kwam pas later weer, toen de dood opnieuw toesloeg.
Twee vrouwen. De grootmoeders. Jaren later waren ze beiden weduwe. Zo plotseling als de dood van mijn eerste grootvader ging, zo'n lang en slepend ziekbed ging er bij de ander aan vooraf. Ik heb het ze zien worden: oud. Mijn grootmoeders. Beiden
weduwe, beiden moeder. In die volgorde, want de liefde die zij voelden voor hun man, konden al hun kinderen samen niet aan. Ze stonden in dienst van hem. De kinderen waren een geschenk van hém. Ik heb mijn grootmoeders leren kennen, al was het alleen al doordat ik zelf ouder werd. Toch werden ze zelf ook opener, toen ze alleen waren. Nu waren zij het op de voorgrond, noodgedwongen, maar minstens zo mooi. Zachtaardig, lief en hard en sterk. Ik geloof dat ze steun vonden bij elkaar, de laatste jaren. Eén van de twee leeft nog altijd, en hoewel ze me kent, ze weet niet meer precies hoe het zit met mij. Ze weet niet waar ik woon of wat ik doe, en ik woon ver bij haar vandaan, dus ik zie haar te weinig. Ik herinner me haar graag, ook zoals ze nu is, omdat het lieve nog steeds herkenbaar is, samen met de humor. Ze vraagt nog wel eens naar mijn andere grootmoeder, die tot haar verleden behoort en tot het deel van haar leven dat ze beter kent, nu ze teruggaat in de tijd. Ik heb mijn grootmoeders allebei zien schaterlachen in de laatste jaren, in schril contrast met het diepe verdriet dat ze allebei hebben gekend, zoals ik weet uit de verhalen en van de feiten - en zoals ik dat voel. Ze lijken op elkaar. En als ik het moeilijk heb, dan weet ik dat zij me zouden begrijpen. Dan moet ik lachen, omdat
begrip zonder woorden het beste begrip is dat ik ken: het wéten.
Twee grootmoeders had ik.
Bij mijn grootmoeder die nu nog leeft is ook het evenwicht weg, net als toen mijn eerste grootvader stierf, en de drie overgebleven grootouders niet meer 'klopten'. Nu is er echter een nog veel groter gat geslagen en het is zeker dat het evenwicht nooit meer terugkomt, maar het contact dat blijft. Net als het leven.