maandag 1 juni 2015

Van wankel weggeweest

De deur naar de veranda zwiept als de wankele top van een boom. Het heeft iets onheilspellends hoe de deur zachtjes heen en weer beweegt in de schemer van de avond. Alsof er iets of iemand op de loer ligt. Het is het moment waarop de dag overgaat in de avond. Het naderende einde van een dag. De wind vindt geluidloos een weg in en om het huis. Een vogeltje schiet weg. De wind maakt wisselende vormen in het lange gras, net zoals je die zelf met je handen kan maken als je over een hoogpolig tapijt wrijft. Het vogeltje fladdert, maakt geluid. Er is geen temperatuur. Alles valt met alles samen. Het daglicht ademt uit, houdt vast. Morgen pas weer in. Een dag als zovele, maar dan de nacht.

De nacht is voor anderen dan voor mij. Ik ga tot de overgang van de dag naar de avond, sinds ik vertrokken ben. Soms zwiep ik nog net voorzichtig wat verder, als de lichtste uiteinden van de boomtakken. Dan proef ik even van de geur van de nacht die de bedaarde dag is. De zon is er blozend ondergegaan en dat is genoeg, hoewel het hier nóg meer nacht kan zijn dan in de stad van licht en druk en veel en meer. Ik veer altijd terug. Ik doe slechts nog aan pootjebaden, summier, met de puntjes van mijn tenen. Dan weet ik weer precies genoeg over hoe het was. Een zachte aanraking en ik ken. Ik weet de zelfgekozen grens, de wens.

De wens is wankel, maar bestaat. Terwijl ik naar buiten kijk, de verte in, vraag ik me af hoe het is. Met de anderen. Wat zouden zij op dit moment doen? Waar zouden ze aan denken? Zouden ze nog wel eens aan me denken, de mensen van de nacht? Zouden ze me kennen, nog? De zachte aanraking maakt dat ik ze nooit meer vast kan houden, grijpen, en in het midden van een omhelzing net wat harder knijpen om te laten weten. Nooit meer kan ik met ze praten, met ze lachen, met ze zijn. Maar ik weet - ik voel - dat ze trots op me zijn. Bovenal bewaar ik hen, met mijn wankele, maar weerbare stem.

...