woensdag 30 oktober 2013

Volg maar

Ze wiegde zichzelf in het kommetje van haar armen. Haar ellebogen op de tafel, haar hoofd voorover erin, de armen strak langs het gezicht, de handen ineen, eindigend ergens op haar achterhoofd. Het hielp. Het hielp als ze haar armen strakker om haar hoofd trok, afgesloten en één met zichzelf. Ze moest het even voelen en wiegde heen en weer. Terwijl ze dat deed, zag ze zichzelf zitten. Bij ieder ander zou ze zich zorgen gemaakt hebben om de aanblik, maar ze wist dat ze veilig was in haar eigen armen. Ze liet het rustig gebeuren en hoopte dat het nog niet zou stoppen. Ze volgde de stroom in haar hoofd, die voerde tot aan haar hart. De stroom aan woorden en gedachten en gevoelens. De draaikolk. De waterval. De kleine watervalletjes die vanaf de hoogste bergtoppen met de kracht van de natuur naar beneden raasden en dan weer sijpelden. De toppen die de overvloed kwijt moesten en de rust daar onderaan. De beelden drongen zich aan haar op. Ze hield haar hoofdpijn vast en plukte aan haar haar. Haar vingertoppen voelden koud aan en ze stopte ze in haar handen, haar vuisten zo dicht mogelijk op de hoofdhuid. De wereld moest nog even wachten, zwijgen nog. Later, later was het goed. Ze suste zichzelf. Ze zou volgen.

...


zondag 27 oktober 2013

Apathie

Vandaag is apathisch
de hele dag is woest wanstaltig
en ik ben afgehakt
van verdriet en
van mijn lichaam
als een blaadje
van een boom
-het is tenslotte herfst-
alleen zweef ik niet
en kleur ik niet
pas ik niet in de tijd
alle jaren ten spijt
blaadjes hakken niet
maar laten los
-vanzelf-
tot aan de picknick
in het bos

Een mens -mij bovendien-
een glimp te laten zien
van wat had kunnen zijn
is wreed en ruw en
niets dan: pijn
als de bast van de stam
waar je me tegen duwde
met je wangen
van verlangen
eeuwenoude ringen
in je baard
schurend in mijn hals
voor de genadeklap
ik stik ik stik ik stik

Nooit kan ik meer
-vanzelf-
vergeten wat ik zag
omdat jij zo nodig
dacht met slag
en stoot
ik ik ik


De idylle

Ik woonde op een boot in de stad, in de helft van het ruim van het schip. De andere helft was voor een andere huurder. Hij had een kameleon waar ik op paste als hij weg was. Het beest kreeg spinnen en insecten te eten. Met een plantenspuit moest je de bladeren in zijn kooi bevochtigen zodat hij kon drinken. Een felle lamp stond gericht op zijn leefomgeving. De huurder had een darmziekte, de doosjes lucifer op het toilet hielpen daar niet tegen. Aan andere geurmiddelen had de alternatieveling geen boodschap. De kameleon stak vervaarlijk sissend zijn tong naar me uit. Hij werd nog net niet zwart. Eén keer dronk ik thee op de kussens in het hol van deze medehuurder, daarna hield ik het contact buiten het hoogst noodzakelijke voor gezien, hoewel hij me op alle mogelijke social media probeerde te volgen.

De eigenaresse van de boot, een oudere vrouw gekleed in kleurrijke wollen gewaden, woonde boven, in het daglicht en met het uitzicht dat je van een boot mag verwachten. Ze was een hippieprovo en ze leefde niet in deze tijd. Eerst dacht ik dat ze vaak bezoek of telefoon had, maar later kwam ik erachter dat ze continu in zichzelf praatte als er geen ander in de buurt was. Dit deed ze zowel binnen als buiten. Op het stukje gras aan de kade hield ze twee agressieve geiten die uitbraken zodra ze de kans kregen. Midden in de nacht moesten we ons bed uit om de beesten te vangen. Ik gaf ze te eten als de vrouw weg was. Emmers vol groenafval. Uit mijn raampjes keek ik net boven het wateroppervlak uit. De geiten staarden altijd brutaal bij me naar binnen. Soms hing ik demonstratief een handdoek voor het raam waar ze stonden. Ik hield geen daglicht over. Planten gingen dood. Net als ik. Twee maanden per jaar was de vrouw weg. Het was voor ons altijd een raadsel waar ze verbleef, maar we maakten schema's om de geiten in leven te houden.



Als het waaide, schudde de boot zo hard heen en weer aan de kettingen, dat slapen -zelfs met de beste oordoppen in- onmogelijk gemaakt werd. De regen kletterde op het dek. Ik droomde vaak dat ik wakker werd en me heel ergens anders bevond dan waar de boot gelegen had. Zelfs mijn huis had geen vaste standplaats. In mijn onrustige, korte dromen ging ik heel wat plaatsen en landschappen af achter de raampjes. Tegen de ochtend ging ik met wallen onder mijn ogen naar mijn werk om op te warmen. De verwarming werkte niet, in mijn ruim. Als ik daarover klaagde bij de eigenaresse, vond ze me verwend. Had ik nooit geleerd dat je ook een extra trui aan kon trekken? De kou zat echter al in mijn botten en daar kon geen kledingstuk tegenop. Zelf had de vrouw een houtkachel, boven. Hout hakte ze zelf, naast de geiten. Vervolgens moesten wij -de huurders- haar helpen de houtblokken naar binnen sjouwen omdat ze last van haar rug en haar gewrichten had. De rook zag je al van veraf gemoedelijk de schoorsteen van de scheef liggende boot uit komen.

Als ik 's avonds -zo laat mogelijk- thuiskwam, zag ik de ratten wegschieten aan de kade. Rillend van afschuw klauterde ik naar binnen. De grootste spinnen stofzuigde ik weg voor ik me op de bank in een deken wikkelde en mijn ontsnappingskansen overdacht. Geld en moedeloosheid waren een probleem. Zowel blijven als verhuizen was geen optie. Steevast fietste ik dus elke morgen twaalf kilometer naar mijn werk. Het voortduwen van de trappers werd mijn redding. In elke trap stopte ik mijn woede, mijn frustratie en verdriet. Elke dag fietste ik harder en harder. Een vrije dag was een kwelling, want ik voelde me nauwlettend in de gaten gehouden door de vrouw.

'Mijn helft' van het schip lag het minst diep in het water. De boot was uit balans, aldus de vrouw. In plaats van de andere huurder te sommeren zijn verzameling troep op te ruimen, plantte ze 'mijn' trap naar boven vol met bakstenen. Ik kreeg het verwijt dat ik te weinig spullen had, ik bracht te weinig gewicht mee. Kon ik het helpen dat ik zo verwend was met al mijn spullen. De manier waarop ze het zei, deed mij echter vermoeden dat het weinige gewicht dat ik inbracht, zowel letterlijk als figuurlijk bedoeld werd. Inwendig telde ik wel duizendmaal tot tien om te kalmeren.

De vrouw haalde producten op die bij de plaatselijke supermarkten afgekeurd waren vanwege de houdbaarheidsdatum of een rotte plek of scheurtje in de verpakking. Deze deelde ze rond in de buurt. Tonnen voedsel werd zomaar weggegooid, prima voedsel, betoogde ze. Dat was één van de weinige dingen waar ze gelijk in had en dankbaar nam ik het voedsel mee naar binnen dat ze voor mijn deur legde. Zo kon ik mijn huur betalen én eten. Ik stond ervoor in een winkel en luisterde naar de problemen van de welgestelde klanten. Daarnaast hielp ik in de huishouding bij oudere mensen. Het waren de enige plekken waar ik dankbaarheid ontving, de enige plaatsen waar ik me nuttig voelde bovendien, en waar ik het warm had.


zaterdag 26 oktober 2013

Asfalt met kikkerdril

Ze liep vlug, hobbelend achter haar rollator de straatstenen over. Haar grijze haar, stijf in permanent gestoken, hobbelde ongecontroleerd mee. Ze keek op noch om. Ze moest het onhandige ding op wielen bij zien te houden. Haar dochter had haar verplicht het te gebruiken nadat ze een keer -één keer!- een smak had gemaakt over een loszittende stoeptegel. Sindsdien was ze een gevaar voor zichzelf geworden - natúúrlijk. Haar knokkels zagen wit, zo stevig hield ze de handvatten vast, als de dood dat het peperdure onding er zonder haar vandoor zou gaan en ze inderdáád haar evenwicht zou verliezen. Ze nam grote passen, zo groot als de split in haar grijze rok toestond. Haar schoenen waren plat en glanzend zwart. Haar benen zagen er glad uit, de panty iets te donker. Haar jas was donkerbruin en groot genoeg. Hij slobberde om haar vermagerde schouders. Ze dacht aan haar man. Als hij nog leefde, zou hij haar uitgelachen hebben om hoe ze er nu bij liep. Hij zou om haar gelachen hebben zoals hij lachte om mensen die zogenaamd hun hond uitlieten, terwijl het andersom was. Niet te geloven dat ze dit deed. Woest stapte ze verder. De rollator maakte nog geluid ook, als ze te hard ging. In elkaar gesleuteld door iemand die zelf de marathon nog kon lopen en dus geen idéé had hoe dit was, hoe onterend, hoe vernederend. Ze voelde de blikken op straat wel, mensen die haar met een meelijwekkende blik nastaarden als ze voorbij denderde. Ze keek expres niet meer om zich heen. In één beweging en veel verder dan strikt noodzakelijk, tilde ze de rollator hoge stoepranden op en af. Neerzetten en weer doorlopen. Mensen die haar wilden helpen oversteken, snauwde ze nors toe. Bij de volgende hoek de vijver. Ze zou het ding rechtstreeks het water in sturen. Haar dochter zou geloven dat het een ongeluk was. Korte metten moest ze ermee maken. De betutteling het asfalt in slaan en toedekken met kikkerdril.

woensdag 16 oktober 2013

Leegte

Ze klopte op mijn deur. Het klonk voorzichtig, een schril contrast met de manier waarop ze met een mes allesbehalve voorzichtig in de bloemkool hakte als ze dacht alleen te zijn. Ik had daarom ook niet verwacht dat zij het zou zijn toen ik naar de deur snelde om deze te openen voor mijn onverwachte bezoeker.

"Hoi." "Hoi!" Weer was er het aftasten. Ik kon haar gezicht nu beter bestuderen. Puntig. Een spitse neus en duidelijke kaaklijnen rondom het smalle gezicht. Op haar jukbeenderen een veeg make-up. Donkere ogen. Zorgvuldig bewerkte wimpers. Haar mascara klonterde niet. Een zwart lijntje. Haar haar was steil en glanzend en viel tot net iets verder dan haar kaken langs haar gezicht. De langste lokken twijfelden of ze haar schouders zouden raken. Geblondeerd, dacht ik. Ze kon het hebben. Het gaf haar een zekere klasse en het zorgde voor een afstand tussen ons. Je kon zien dat ze goed voor zichzelf zorgde. Zonder dat ik verder ook maar iets van haar wist, keek ik tegen haar op. Ik vroeg me af wat zij in mijn gezicht las, of in mijn houding.

"Ik ben morgen jarig," viel ze met de deur in huis. Daarna bleef ze stil, alsof ze met deze mededeling alles wel gezegd had. "Leuk!" zei ik dus maar. Gelukkig vroeg ik niet of ze 'lekker haar verjaardag ging vieren.' Ik wilde haar niet betuttelen. Ik weet niet waar die neiging vandaan kwam. Ze had een onbeholpenheid over zich zoals een klein, ontredderd kind dat ook kan hebben. Misschien was dat het. Haar uiterlijk klopte niet met haar manier van doen. Het intrigeerde me: de tegenstrijdigheid.
"Valt wel mee." De stilte die volgde, was weer lang, maar ze herpakte zichzelf: "Ik krijg veel bezoek. Ik heb niet genoeg zitplaatsen. Kan ik één of twee stoelen van je lenen?" Ze sprak de zinnen snel achter elkaar uit, alsof ze er gauw vanaf wilde zijn. Ik schoot in de lach. "Ja, natuurlijk." Onhandig sjouwden we twee van mijn stoelen (ik schoof ze bij de eettafel vandaan) de trap af, over de gang, langs de keuken, naar haar verdieping. Voor haar deur bedankte ze me - ze zou het verder wel redden.
Later die dag vond ik een kaartje dat onder mijn deur door was geschoven. Ze nodigde mij ook uit, voor de avond daarop. Meer dan plichtsbesef kon het niet zijn. Je kon niet iemand niet uitnodigen op een feestje als je voor diezelfde gelegenheid stoelen van haar leende. Ik besloot ernaartoe te gaan vanuit een zelfde plichtsgevoel. Beleefdheid, maar toch ook nieuwsgierigheid. Ik wilde achter haar deur kijken.

Ik kwam expres laat. Toen ik haar woonkamer binnentrad, was het er warm en vol met mensen. Overal lagen grote, kleurrijke kussens op de grond. Groepjes mensen zaten verdeeld over de kamer bij elkaar, zoals mensen op een zomerse dag in het gras zitten in een park. Langs één muur, keurig opgesteld in een rij naast elkaar, stonden stoelen. Ze waren allemaal verschillend. Vaag herkende ik mijn twee stoelen. Leeg.


woensdag 9 oktober 2013

Bloemkool

Het eerste beeld dat ik van haar kreeg, zou me voor altijd bijblijven. We maakten kennis in de keuken en ze stond bloemkool te snijden. Een grote stronk bloemkool, midden op het aanrecht. Ze hakte er met een mes in. Met één hand hield ze het gevaarte op zijn plaats en met haar andere hand bediende ze het mes. Er droop water van de stronk. Aan de linkerkant van het aanrecht stond een berg afwas, demonstratief opzij geschoven. De borden, schaaltjes, kopjes en glazen waren in elkaar en op elkaar gestapeld zodat er zoveel mogelijk ruimte op het aanrechtblad vrijkwam. Bestek was in de hoogste glazen gestoken.
Het mes dat ze gebruikte, had een zwart handvat. Ik dacht dat je dat een lemmet noemde, maar het woord kwam me ineens vreemd voor. Terwijl ik haar voor het eerst in de ogen keek, was dat waar ik aan dacht: noem je het handvat van een mes nu een lemmet? Terwijl ze doorging met het snijden van de bloemkool - het hakken was geen onhandigheid, je kon zien dat ze het vaker deed, dit was gewoon haar manier - keek ze me aan. Ik durfde bijna niet terug te kijken of iets te zeggen, bang dat ik haar zou afleiden en dat het mis zou gaan met het mes. Gelukkig hield ze even stil.

"Hoi!" 'Hoi.' We bleven elkaar stilzwijgend aankijken, aftastend. Ik stond op de drempel, tegen de deurpost aan. Een deur zat er niet in. De keuken en de gang waren niet van elkaar gescheiden, behalve door de drempel. En de deurposten. Ze gaven prijs dat er ooit een deur gezeten had. Waarschijnlijk waren wij toen nog klein, wij: zij en ik. Het huis was oud. Ik vond haar ook oud. "Jij bent zeker de nieuwe bewoner van de bovenste verdieping?" "Klopt!" Ik stak mijn hand niet uit, maar noemde mijn naam. Haar naam leek op die van mij. Mijn ogen dwaalden weer af naar de bloemkool. "Lekker aan het koken?" Het was de meest debiele vraag die een mens kan stellen aan een ander mens. Ze lachte en veegde een pluk haar weg uit haar gezicht. Met die beweging spetterde ze water van de bloemkool op de grond. Ik vroeg me af of ze die bloemkool helemaal alleen op zou eten. Misschien kreeg ze bezoek. Of misschien verdeelde ze de stronk in stukken voor verschillende dagen van de week. Ik vroeg me af wat ze er verder bij zou eten. Er lag niets op het aanrecht dat me een aanwijzing gaf. Ik besloot het niet te vragen en draaide me om.

zaterdag 5 oktober 2013

Beeldecho

Het was duidelijk hoe hij dacht over het verschil tussen hen. De woorden echoden na in haar hoofd. Hoe kon het dat hij haar zo zag? Kwam zij werkelijk zo over, of zat dat alleen in zijn hoofd? Had zij zelf bijgedragen aan dit beeld? In hoeverre was zij verantwoordelijk voor de manier waarop hij haar zag?

Natuurlijk, ze kon hard zijn. Vaker hadden mensen haar ervan beticht nogal zwart-wit te kunnen denken, zich zo althans te uiten. Het deel achter de komma vond ze nodig toe te voegen. Ze kon zich veel resoluter uitdrukken dan hoe de grijze ideeën in haar hoofd zweefden, maar ze deed dit heel bewust. Niet bij iedereen, niet altijd, maar bij hem wel, nu wel. Om tegenwicht te bieden. Om duidelijk te zijn. Om tot denken aan te zetten, wellicht. Ze wist precies wanneer ze haar mening liet gelden en wanneer niet. Ze deed dat niet bijzonder vaak, maar áls ze het deed, dan was dit stellig. Ze koos die momenten zorgvuldig. Niet altijd vond ze het nodig. Niet altijd waren de gevolgen even belangrijk. Niet altijd was het de energie waard. Niet altijd deed het ertoe. Niet echt. Over onbenullige zaken haalde ze haar schouders op. Ze kon onmogelijk strijden voor ieder detail in de wereld. Er waren genoeg zaken waar ze domweg de interesse niet voor op kon brengen. Dat nam ze zichzelf niet kwalijk.

Nu ging ze wél de strijd aan. Omdat hij het was die dit zei. Omdat hij een beeld van haar had waar ze zich onmogelijk in kon vinden. Ze had het geprobeerd, uit alle macht. Ze probeerde zich in te leven in hem. Ze probeerde door zijn ogen naar zichzelf te kijken, maar het lukte niet: ze zag niet wat hij zag. Ze kon zijn gedachtekronkel niet volgen. Ze begréép hem niet. Het was iets anders dan het oneens zijn met iemand. Fundamenteel anders. Ook als ze het oneens was met iemand, kon ze vaak nog wel begrijpen waarom iemand zo dacht. Dan wond ze zich er niet over op.  Dat kon ze gauw genoeg loslaten, maar dit leek nergens op gebaseerd. Dit kon ze niet plaatsen. Had zij hem ooit aanleiding gegeven voor de gedachte die hij had over haar? Ze ging haar gangen na. Ze spitte in het verleden. Ze wilde haar beeld helder krijgen - zijn beeld.

Ze vroeg hem ernaar, natuurlijk, maar hij was meer het type dat standpunten en oordelen poneerde, zonder daar argumentatie aan toe te voegen. Hij kon beter schreeuwen dan praten. Hij was beter in monologen dan in dialogen. Ze vond geen ingang. Geen enkele. Alles wat ze had, was de echo in haar hoofd.