dinsdag 28 december 2010

Tanden poetsen

“Poets je nou gewoon met mijn tandenborstel?” Hij komt de badkamer inlopen en kijkt verontwaardigd hoe zij voor de spiegel driftig haar tanden poetst. “Ja?” zegt ze nadat ze het schuim in de wasbak heeft gespuugd, “dat doe ik toch altijd als ik hier ben?” Ze spoelt de tandenborstel af terwijl hij iets uit de kast pakt. “Of ben je nou ineens vies van me?” zegt ze terwijl ze er zelf om lacht. “Nee. Maar ik moet toch maar eens een nieuwe tandenborstel in gebruik nemen,” zegt hij terwijl hij het plastic en karton van elkaar scheidt in zijn handen en een knalroze tandenborstel op de wasbak legt. Ze volgt zijn bewegingen en kijkt naar de oude borstel in haar hand. “Ja, dat wordt inderdaad wel eens tijd. Mooi kleurtje.” Hij kijkt er vies bij, “wat maakt dat nou uit?” “Niets, maar nu is het net of je mijn tandenborstel gebruikt.” Ze niest. “Moet dat nou?” is zijn commentaar. “Ja, ik heb jouw tandenborstel toch gebruikt?”

maandag 27 december 2010

Niets

“Ik hou van je,” zei hij terwijl hij haar aankeek. Zijn ogen leken echt. Ze glimlachte. Het was stil. “Hou je ook van mij?” wilde hij weten. “Tuurlijk,” zei ze. “Zeg het dan,” zei hij terwijl hij naar haar bleef kijken. “Ik ook van jou,” zei ze terug, maar het was niet genoeg voor hem. “Wát ook van mij?” Ze zuchtte. “Je snapt me wel.” “Jij mij ook wel,” was zijn weerwoord. “Ik.. HOU.. ook.. van.. jou,” sprak ze langzaam met de nadruk triomfantelijk op het tweede woord. “Zo goed?” “Nee,” zei hij. Hij maakte zich los en ging een eindje bij haar vandaan zitten, terwijl hij haar bleef aankijken.

“Wat is er nou?” vroeg ze geïrriteerd. “Ja, dat wil ik ook wel eens weten,” zei hij, “leg het me maar uit.” Hij sloeg zijn armen over elkaar. “Hier heb ik dus echt geen zin in,” zei ze, en ze draaide zich weg van zijn blik. Hij bleef naar haar kijken, maar begon zijn stem te verheffen: “Waarom stuur je me dan niet weg?!” Koel zei ze “als je weg wilt gaan, dan ga je toch?” “Als ik nu wegga, kom ik ook niet meer terug hoor!” dreigde hij. “Prima,” zei ze. “Dag!” schreeuwde hij en ze keek naar de deur die achter hem dicht viel. Ze hoorde hem vanachter de deur nog vloeken en haar naam noemen. Apathisch bleef ze zitten.
Ze hoopte dat hij wegbleef. Verder voelde ze niets. Ze snapte niet hoe hij van haar kon houden. Ze had zijn woede liever. Haar eigen woede begon op te borrelen wanneer ze dacht aan de mogelijkheid dat zijn woede weer zou zakken, straks.

Het allerliefste

Ook al was hij er vaker niet dan wel
Ook al vervloekte ze hem als hij schitterde
Niemand tipte aan hem
In afwezigheid

Ze had het liefst zijn reactie
Op wat ze vertelde
Ze had het liefst zijn lach
Naar haar gericht
Ze had het liefst zijn armen
Om in te slapen
En te dromen
En te zijn

Het allerliefste
Had ze hem

zondag 5 december 2010

Stilte naast de storm

Hij was gaan wandelen langs de kust. Het natte zand voerde hem langs de eindeloze zee. Hij wilde erin verdwijnen. Zich mee laten voeren met de golven, om tegelijkertijd tegen de stroming in te zwemmen. Het uitzicht over de zee was oneindig. Uitzichtloos. Hij schopte tegen de steentjes en schelpjes die op zijn pad verschenen en in zijn hoofd stormde het. De zee was als de stilte naast de storm.

Het was er stil, op dit uur in de nacht, en zo donker dat hij zijn eigen voeten nauwelijks zag. Hij hoorde zichzelf niet lopen terwijl hij zijn voeten voor elkaar bleef plaatsen. Een onregelmatig tempo. Onbewust van zichzelf. Zijn blik naar de grond.

Hij voerde de spanning op, alleen in dit verre land. Met haar. Op zoek naar prikkels. Nonchalant was hij haar leven binnengewandeld en ze was gebleven. Hij had zich alleen maar mee laten voeren. Nu wilde hij zwemmen. Hard, zodat het water alle kanten opspatte. En alleen, zodat hij kon schreeuwen zonder iemand ermee lastig te vallen. Keihard, zodat het alles overstemde. Hij werd zenuwachtig van de stilte. De rust die zij bood maakte hem alert. Argwanend, op zoek naar het addertje onder het gras. Dat moest hij bedwingen, tegenhouden. Het kon overal vandaan komen. Hoe harder hij zwom, hoe sterker de stroming echter werd. Weer werd hij meegevoerd. Het dreef hem tot wanhoop. Keer op keer.

“Waar was je nou?” Hij zag het meteen toen hij de slaapkamer weer binnen kwam. Ze was in alle staten, had zich ongerust gemaakt. Een traan gleed vanuit haar ooghoek over haar wang tot aan haar mondhoek. Was hij zo lang weg geweest? “Je had je telefoon niet bij je!” Onwennig keek hij om zich heen. Het licht brandde fel. Ze stond naast het onbeslapen bed en keek hem vragend aan, smekend bijna. Hij stamelde. Zijn stem leek van ver te komen. Het geluid nauwelijks herkenbaar. Hij hoorde zichzelf niet. “Even naar het stránd?” schoot ze uit. “Dat is hier hartstikke ver vandaan! En toen ben je daar ook nog gaan lopen? Wat heb je dan al die tijd gedáán daar?” Hij kon het haar niet vertellen, maar voelde zich schuldig dat hij haar helemaal vergeten was. Ze sloeg haar armen om hem heen en hield hem stevig vast. Hij verborg zijn gezicht in haar haren, rook haar zoete geur, en beloofde zichzelf zoiets nooit meer te laten voorkomen.

Toen ze lag te slapen, overspoelden de golven hem. Krachtig sloegen ze tegen zijn lichaam, zogen hem mee en duwden hem weer boven. Het water borrelde, kolkte, maakte een hels kabaal. Hij hapte naar adem. Hij verlangde zo naar haar. Ze was zo ver weg.

...


donderdag 18 november 2010

Twijfelend en trefzeker

Op het moment dat ik langs haar liep, keek ze op, alsof ze me verwachtte. Het was weer alsof ik in haar vooropgezette verhaal zat. Ik keek niet weg, staarde ongegeneerd naar haar. Ik kon niet anders. Ze keek terug, eerst ernstig, tot ze besloot een glimlach om haar mond te toveren. Ze wenkte me met haar hand, ongeduldig wapperend, om vervolgens de sjaal die van haar schouder gleed weer terug te slaan. Langzaam liep ik het gangpad in. “Wat vind je, kan dit? Ik heb geen verstand van baby’s.” Ik zei haar schouderophalend dat het niet voor niets tussen de babykleertjes hing. Ze knikte en liep er regelrecht mee naar de kassa. Ik liep met haar mee, alsof het de gewoonste zaak van de wereld was. Eenmaal buiten pakte ze me bij mijn schouders vast en tuurde naar me met samengeknepen ogen. “Hoe gaat het met je?” Ze wachtte het antwoord niet af: “Kom, we gaan een kop koffie drinken,” en ze draaide zich alweer om.

Ik wist niet wat ik van dit gedrag moest denken. Het was duidelijk dat ze nog wist wie ik was. Het was alsof de maanden die er tussen onze laatste ontmoeting in haar praktijk en nu niet bestonden, maar er tegelijkertijd heel veel veranderd was. We waren niet meer dáár.

Eenmaal binnen in het café, toen we tegen over elkaar zaten aan een donker houten tafeltje en ze zich had ontdaan van haar jas, rustiger leek, herkende ik haar weer. Haar sierlijke wenkbrauwen boven lange wimpers, indringende ogen die nu steeds wegschoten. Ze droeg altijd vestjes, ik had haar nog nooit in iets anders gezien. Grijs dit keer. Lichtgrijs. Een zachte stof en veel knoopjes. V-hals. We hadden nog niks tegen elkaar gezegd toen de ober kwam om onze bestelling op te nemen. “Twee cappuccino alstublieft,” hoorde ik haar zeggen, en ze schoof hem gelijk het geld toe, gepast. Ze was nog even mooi.

Ik speelde met de bierviltjes die op het tafeltje lagen terwijl ze praatte. Snel, gehaast, over koetjes en kalfjes. Ik had haar nog nooit zo veel achter elkaar horen zeggen. Ik kon me niet concentreren op de inhoud van wat ze zei, het enige wat ik hoorde waren haar klanken. De echo’s. Het was alsof ik wegdroomde bij een muziekstuk. Een stuk dat steeds opnieuw begon, twijfelend en trefzeker tegelijk. In een razend tempo. Ik wist niet dat die combinatie bestond. Onnavolgbaar.

Ineens schoof ze haar stoel resoluut naar achteren. Ik schrok. “Ik moet weg nu,” riep ze terwijl ze haar jas greep en al naar de deur liep, mij verbouwereerd achter latend. Haar kopje was nog voor de helft gevuld.

Ik wist niet wie ze was.

---

Hieraan vooraf gingen Semi sierlijk en De verlate echo.

Wind of change



"Kom je dan naar mij?”
- "Ja”

"Maar is dat dan niet raar?”
- "Ja”
"Oke, tot zo.”
- "Tot zo.”


Ze maakte een tussenstop bij de supermarkt en ze fietste er blind naartoe. De straat. De blauwe deur. Ze belde aan. De deur ging nog precies zo open als altijd, ze voelde het, ze kon het dromen, en het klopte. Ze stapte over de drempel, net zo daadkrachtig als ze ooit de andere kant uit was gestapt. Stil nam ze alles in zich op. Ze ademde diep in om zich te vermannen, maar het vervelende gevoel waarvan ze bang was dat het haar zou overvallen, eenmaal daar, bleef uit. Integendeel, een rust overviel haar.

Binnen was het anders, de inrichting, de spullen. Háár deel miste en hij had het grondig gereorganiseerd, alsof zij er nooit was geweest. Dat was mislukt, gaf hij toe. Het ging niet. Hún herinneringen bleven er leven. Bovendien zag ze nog kleine spulletjes van zichzelf terug. Spulletjes die ze over het hoofd had gezien toen ze ooit zo snel mogelijk driftig haar spullen bijeen had geraapt terwijl de tranen haar over de wangen stroomden. Spulletjes die hij had laten staan, al die tijd. Ze zag ook andere spulletjes, waar zij niets mee te maken had. Ze slikte even, maar ze besloot er geen aandacht aan te besteden.

Ondanks de hulp die ze had gekregen, had ze destijds de zwaarste spullen zélf naar het busje gesjouwd, om al haar kracht en energie daarin te steken en niet te hoeven nadenken, niet te kunnen voelen. Daarna had ze zichzelf volgepropt in de snackbar om de hoek, overdreven kauwend om de tranen tegen te houden. In het volgeladen busje, onderweg, had ze haar gezicht verstopt in de zachte vacht van het konijntje, dat ze ook tussen de spullen vandaan had geplukt en meegenomen. Haar konijntje. Van hem gekregen. Op een middag had hij tegen haar gezegd haar handen op te houden en haar ogen dicht te doen. Verrassing! Toen ze haar ogen opende, zat er een pluizig minikonijntje op haar hand. Het liefste gebaar ooit. Niet lang daarna was het voorbij, hun leven samen in het huis. Maar het konijntje was altijd overal mee naartoe gegaan. Het bood haar troost. Alsof hij het wist, van tevoren, toen hij het haar cadeau had gedaan.

En nu stond ze hier weer. Ze zette de tas met boodschappen op tafel en lachte naar hem. “Ik heb boodschappen gedaan.” Hij lachte terug. “Wat eten we?”

Later die avond fietste ze terug naar haar huis waar het konijntje haar zou begroeten. Ze had wind mee, maar ze durfde zich er nog niet te hard door te laten meevoeren. Hij kon ieder moment weer draaien.

...

Outta here

Hij lag op het bed, een paar kussens in zijn rug. Zij stond, met haar rug tegen de deur geleund, ver van hem vandaan. Ze keek naar hem. “Wat wil je dan?” vroeg ze. Hij begon te lachen alsof ze zojuist een hele domme vraag had gesteld en blies kringetjes van rook langzaam uit zijn mond de lucht in. “Je vindt toch wel íets leuk,” drong ze aan. “Nee,” zei hij, “voor mij hoeft het allemaal niet meer.” Ze bleef hem aankijken. “Jij bent het enige waar ik nog voor leef,” zei hij quasi-onverschillig, maar met natte ogen. “Zonder jou hoef ik niet meer. Verder heb ik niks.” Hij drukte zijn sigaret uit. Ze slikte. Wat sprak hij toch voor onzin? Hij ging overeind zitten en draaide zich naar zijn computer. Een muziekje vulde de kamer. Ze voelde een golf van woede door haar buik omhoog komen. Hij kon haar hier niet zomaar mee opzadelen en dan een muziekje aanzetten alsof er niets aan de hand was. “Waarom niet?!” riep ze naar hem, en met een blik op de computer: “wat ben je aan het doen?” Hij keek niet op.

"Hoezo heb je verder niks?” Ze hoorde aan wat hij te zeggen had. Hij had genoeg meegemaakt en iedereen walgde van hem. Hij kon niks bereiken. Hij vond het maar saai. Hij maakte niets mee. Hij stelde niets voor. Iedere dag was hetzelfde. Enzovoort. Bij elk woord voelde ze weerstand, zo mocht hij niet denken. Ze wilde niet dat hij zo dacht. “Ik heb het al eens geprobeerd hoor,” deed hij er nog een schepje bovenop. “Wat,” klonk haar matte stem. “Zelfmoord. Toen ik jonger was. Mislukt.” Dat laatste snapte ze ook wel. “Hoe dan?” Er kwam geen antwoord.

"Ik leef voor jou,” herhaalde hij. “Ben je daar niet blij om? Besef je dan niet hoeveel je voor me betekent?” Hij keek haar indringend aan terwijl hij naar haar toe liep. Terwijl hij haar vasthield, voelde ze haar misselijkheid groeien. De zoete woordjes die hij in haar oor fluisterde, gingen langs haar heen. Ze concentreerde zich op de muziek.

...

Het ziekenhuis

De kraamafdeling bevindt zich boven de intensive care en de hartbewaking.
Leven en dood, slechts gescheiden door een paar traptreden of een druk op de knop in de lift. Ogen die zich naar binnen keren om herinneringen voorbij te laten flitsen en ogen die voor het eerst het felle levenslicht aanschouwen.
Op de gangen alles daartussenin: wachtende mensen, flarden van gesprekken op gedempte toon, de geur van het niet te plaatsen niets, bloemen of koffie, een zenuwachtige lach, een traan, het ‘pingen’ van de lift, sloffende voetstappen. En dan plots het geluid van de karretjes waarachter de verpleegsters lopen in hun parallelle wereld, dwars door alles heen. Witte kledij die hen verraadt, de karretjes volgestouwd met lakens, eten of medicijnen. Terug.

maandag 23 augustus 2010

Glashelder

Hoe de tranen druppen
In de wijn
Langzaam verdwijnen
In het geheel
Alsof ze niet bestaan
Zo veel

Hoe het binnenste
Mengt
Met de wereld
En anders is
Dan pijn
De waan

Hoe dit allemaal
Kan
Dat snap ik niet

zondag 22 augustus 2010

De verlate echo

Flits. Ineens zag ik haar. Ik zou haar elegante houding van duizend meter afstand kunnen herkennen, dus ik wist zeker dat ze het was. Zomaar ineens, tussen het winkelende publiek. Haar krullen hingen losjes over haar schouders, een beetje natgeregend en daardoor wat donkerder van kleur. Bijna bruin, maar het rood glanste er nog doorheen op de droogste stukjes. Smalle schouders in een lange bruine jas gestoken, een brede sjaal eromheen gedrapeerd, alsof het haar bescherming bood. Ze ging op haar hurken zitten voor een kledingrek, naar het leek om de juiste maat te zoeken. Ik slikte even. Babykleertjes. Ik bleef stil staan om haar te observeren terwijl haastige mensen mij van alle kanten passeerden en tegen me op botsten. Ik had het nauwelijks door. Af en toe werd mijn zicht belemmerd, maar ik bleef strak naar haar kijken en ik kon me niet bewegen.

Weemoedig dacht ik terug aan onze laatste ontmoeting. “Je redt het wel vanaf hier,” had ze glimlachend gezegd. “Onze tijd zit erop.” Zonder iets te zeggen had ik geknikt, ik wist dat ze gelijk had. Het had geen enkele zin tegen te sputteren, hoe graag ik ook wou dat ze nog een kaartje voor me schreef. De dop bleef op de pen. Geen sierlijke uithalen van haar hand die over het papier gleed. Niets.
Ze kneep haar ogen tot spleetjes alsof ze haar zicht scherp wilde stellen en tuurde naar me vanachter haar lange wimpers. “Weet je het zeker?” klonk het zacht. De echo was lang. Nee, natuurlijk wist ik het niet zeker. Ik wist niets zeker. Waarom vroeg ze dat? Het was gemeen.
Ik keek op en een paar glanzende bruine ogen troffen mijn blik. Verbeeldde ik het me nou of waren ze een beetje waterig? We bleven een tijdje zo zitten, alsof we wachtten tot de ander iets zinnigs zou zeggen ter afsluiting. Uiteindelijk kuchte ze en schoof haar stoel naar achteren. Terug in de realiteit. “Goed, dan eh.. wens ik je veel succes verder. Ik zal dit formulier doorsturen en…” de rest van haar zinnen ontgingen me. Voor ik het wist stond ik buiten. Alleen. Weg vertrouwde wekelijkse uurtjes. Nooit meer zou ze naar me luisteren. Toen ik thuiskwam, plofte ik op de bank en stond mezelf toe vijf minuutjes te huilen, geluidloos. Daarna was ik verder gegaan met mijn leven alsof ze nooit had bestaan.

En nu stond ze hier, zomaar midden in de stad, midden in een winkel. Inmiddels was ze weer overeind gekomen en de hoek omgelopen naar een ander rek. Ze leek in gedachten verzonken, niet op haar plek in deze winkel, maar desondanks geconcentreerd op hetgeen waar ze mee bezig was. Ze hield het lichtblauwe pakje dat ze in haar hand had een eindje van zich af en keek er keurend naar. Zou ik..? Nee, dat kon natuurlijk niet. Waarschijnlijk herkende ze me niet eens. Het was voor haar vast niets bijzonders geweest. Zulke persoonlijke gesprekken had ze met al haar cliënten. Dat was ik ook, niets meer en niets minder. Werk.

Ik gebood mezelf door te lopen en me niet zo aan te stellen. Waarom klopte mijn hart zo in mijn keel? Extra langzaam liep ik langs het gangpad waar zij stond. Als ze me dan zou zien, herkennen, en als we elkaar dan zouden spreken, dan had ik tenminste niet.. Dan zou het háár initiatief zijn…

---

Een eerder blog over haar: Semi Sierlijk

donderdag 5 augustus 2010

De luchtbel

Hij leek perfect, die bel
Gaaf en rond en blij
Zo licht als glas en vrij
Bloemetjeszeepsop

Vanbinnen kon je mooi
Naar buiten kijken
Leek je hoog te zweven
Maar je kon er nét niet bij

En toen zei ‘ie boem!
Pats, daar stond je weer
Buiten en beneden
Vrij en heelmaal op
dat sop.