Hij schuift de diepe soepborden, waaruit we na de soep ook
de rest van onze maaltijd nuttigden, richting het midden van de tafel en kijkt
goedkeurend hoe zij haar stoel naar achteren schuift en opstaat om de borden
van de tafel te halen. Het zeil blijft over. Wit met bloemenprint. Ze heeft
haar schort de hele maaltijd voorgehouden, maar knoopt deze nu los. Ze hangt
het aan het haakje naast de handdoeken en de theedoeken, bedachtzaam met een
lach. Zijn handen rusten op het tafelblad. Je kan zien dat ze zo sterk zijn dat ze met één soepele beweging de tafel omver zouden kunnen krijgen.
Dan is het voor ons tijd om in de grote groene badkuip vol
sop te verdwijnen. Nadat we droog gewreven zijn, mogen we nog even opblijven,
om te puzzelen of te luisteren. Het kleed ligt weer over de tafel, het zeil uit
het zicht. We luisteren maar al te graag naar zijn verhalen, wanneer de kamer
slechts summier verlicht is. Het voelt meteen heel laat. Het kleed is groot en
zwaar en groen. Alleen zijn stem klinkt en zijn verteltalent met de echo tot in
uren, dagen, jaren. Als ik mijn ogen dichtdoe, hoor ik hem levensecht, vlakbij.
Soms klappen zijn tanden hard op elkaar, vanwege zijn gebit. Gedurende het
verhaal wordt het een ritme waar je aan gewend raakt. Deinend op de geluidsgolven
van zijn woorden vallen we in slaap.
Ik voelde me altijd aangemoedigd te dromen wat ik wilde, in
de goeie dagen.