maandag 19 september 2011

Bij het vallen van de nacht

Al bijna vijftig jaar woonde ze in dit huis, maar de laatste tijd hoorde ze overal geluiden vandaan komen die ze nooit eerder opmerkte. Was dat de buurvrouw? Die hoestte wel eens ’s nachts. Nee, het kwam toch van beneden. Er zou toch geen inbreker zijn? Ze was als de dood voor inbrekers. Nog eens goed luisteren. Ze zag het vaak genoeg voorbij komen op de televisie, dan was er weer ingebroken bij een echtpaar dat met grof geweld aan de kant werd geslagen. Je kon niets beginnen. Rare wereld. Het maakte haar bang. Had ze de deur wel goed vergrendeld met het extra haakje? Toch even het bed uit, kijken of er niemand was. De trap kraakte en was eindeloos. Eenmaal terug, de sloten gecheckt, probeerde ze haar ademhaling weer onder controle te krijgen. Die vervelende kortademigheid ook. De dokter had er niets voor, ze moest het maar accepteren. Rustig aan doen. Hij had makkelijk praten.

Het huis was eigenlijk te groot voor haar. Te veel verdiepingen, te veel kamers. Te veel trap. Ze knipte het lampje aan en staarde naar het plafond. Er zaten scheuren in. Barsten. Het leek wel of het er met de dag meer werden. En in de hoek bruine vlekken, resultaat van lekkage. Als er visite kwam, hield ze zo veel mogelijk deuren dicht. Ze schaamde zich voor de onverzorgdheid van haar huis. Ouderdom van het huis. Ze werd samen met haar huis oud en ze kon er niets aan doen. Weer hoorde ze geluiden. Of zou het haar zoon zijn die thuis kwam? Nee, dat kon niet, hij woonde al lang niet meer thuis. Dat vergat ze steeds. Haar man die beneden in bed lag nu hij de trap niet meer kon beklimmen na zijn val? Nee, dat kon ook niet, hij verbleef al een paar jaar in een verpleegtehuis. Na de val was het hard met hem achteruit gegaan. Met de klap leek zijn geheugen ook te zijn verdwenen. Iedere zondag ging ze bij hem op bezoek, maar hij herkende haar niet meer. Ze kon net zo goed niet gaan.

Ze keek op de klok. Over een paar uur moest ze alweer op. Half acht. In het weekend acht uur. Ze dacht aan haar kleindochter van tien "Zo vroeg?! Maar oma, u hoeft toch nergens heen? U kunt iedere dag lekker uitslapen!" Ze glimlachte. Lief kind. Nee, zo ver moest ze het niet laten komen. Het was belangrijk dat ze haar ritme hield. Er was nog zo veel te doen in huis. Ze moest alles nog opruimen en ordenen. Het hele huis stond vol. Iedere kamer. Zo veel verzameld in de loop der jaren. Ze kon het haar kinderen niet aandoen om dat allemaal te moeten uitzoeken en opruimen als zij er niet meer was. Nee, ze kon het zich niet veroorloven een dag niets te doen. Ze moest nu echt slapen, anders was ze morgen overdag zo moe en dan gebeurde er weer niks. Ze had nog zoveel te doen.

Het lampje begon te flikkeren en ineens was het donker in de slaapkamer. Ze schrok. Had ze nog wel nieuwe lampjes? Morgenochtend direct even kijken. In de keukenla misschien? Ze moest wel een lampje bij haar bed hebben. Stel dat ze er ’s nachts uit moest? Dan zag ze niets en kon ze wel vallen en verkeerd terechtkomen. De telefoon was veel te ver weg. Hoe lang zou ze daar dan wel niet kunnen liggen? Ze was als de dood om te vallen. Bij haar zus was dat ook verkeerd afgelopen. Zij belandde in het ziekenhuis met een paar gebroken botten en kwam er weer uit in een doodskist. Als het morgen niet zo hard waaide, kon ze misschien even op de fiets naar de supermarkt, een voorraad lampjes kopen. Ze kon de buurvrouw niet steeds blijven vragen voor ieder wissewasje. Die had zelf een druk leven.

Ze draaide zich nog eens om. De dekens waren zwaar. Nee, niet op die zij, dan deed haar heup zo’n pijn. Voorzichtig, andere kant. Ze dacht terug aan haar leven. Ze was ook altijd druk geweest. Na de oorlog direct begonnen te werken. Net achttien was ze. Verpleegster. Altijd voor anderen gezorgd. Tegenwoordig was er zo veel veranderd. Gemoderniseerd. Maar vroeger, toen was het nog echt werken. Van haar hechte groepje collega’s waren er nog maar twee over, waaronder zij. Ze zagen elkaar nooit meer. Ze konden niet bij elkaar komen. Afhankelijk als het om vervoer ging. Maar op verjaardagen belden ze nog altijd. Dat moest ze niet vergeten volgende week.

Ze luisterde naar de regen die tegen het raam tikte. Vroeger kalmeerde dat geluid haar, herinnerde ze zich. Toen kon ze er goed door slapen, maar nu niet meer. Alles was anders. Het waaide, het huis kraakte. Ze zat opgesloten. Opgesloten in haar lichaam, haar onrustige geest, haar huis, haar bed, de nacht, haar ouderdom. En de eenzaamheid. Morgen moest ze foto’s uitzoeken. Foto’s van alles wat geweest was. Niet vergeten die stapel van zolder ook mee te nemen naar beneden. Meteen doen als ze wakker werd, dan bespaarde ze weer een klim naar boven gedurende de dag. De trap was zo eindeloos. De treden bleven elkaar maar opvolgen.

Ze kon niet slapen en het was donker. Het werd steeds donkerder.

1 opmerking: