donderdag 9 augustus 2012

De tegenstrijd

Zijn schreeuw om hulp klonk iedere dag, zo tegen etenstijd, als de dag doorgekomen was en de avond op de loer lag. Met elke hap werd de avond korter en kwam de nacht nabij. En met elk uur slaap, of drank, of spel, werd het lichter, buiten. De zon straalde elke morgen opnieuw en hij kon het niet aanzien. Hij wilde de zon eigenhandig naar beneden trekken, sleuren, en in elkaar stampen op de stoep tot er een zielig smeulend hoopje overbleef. Hij zou er nog eens overheen kotsen, plassen, rijden met zijn truck, maar zelfs dan. Zelfs dan was het nog niet tot zijn genoegdoening. Hij zou om zich heen kijken, als een jager op zoek naar een prooi. Hij zou zich uit moeten leven op iets of iemand, in de buurt. Beheersing afgeschaft. De zon die ondanks zijn woede en onmacht weer aan de hemel verscheen omdat die niet te verwoesten viel, -dat was het leven-, zou hij dan maar hatelijke blikken toewerpen met samengeknepen ogen. Ogen die het niet verdragen konden dat de zon daar stond te stralen, wat een schijn. Hij voelde zich uitgelachen en bedrogen, dit kon het niet zijn. Dit was niet zijn leven, dit wás geen leven. Hij praatte even roekeloos als dat hij at, maar zijn schreeuw was er één om hulp die hij niet toelaten kon. Elke hand of vinger die er naar hem uitgestoken werd, hakte hij er eigenhandig af. Hij was het niet waard. Hij kon het daglicht niet verdragen.


1 opmerking: