donderdag 11 oktober 2012

Honing

Ik had eens een minnaar die me Honing noemde. Ik was zoet en blond als goud en blijven plakken. Kneedbaar, maar onnavolgbaar, zo typeerde hij mij. Hij keek graag naar de bochten waar mijn lichaam zich in wrong als hij me probeerde te doordringen. Hij wilde mijn gewicht gelijkmatig verdelen over dat van hem, maar ik was te licht, te zacht, te zoet. Ik gleed van hem af, telkens als hij me probeerde te vangen. Het was ons serene samenspel. Ik omarmde hem met al mijn ledematen, als was in zijn handen kon ik zijn, maar nooit voor lang. Ik voelde me voortvluchtig naar mijn aard, terwijl het goed was in zijn kas. Hij hield me vast tot ik was weggedropen. Hij proefde me en at me op, als drop. Ik zag mezelf plakken in zijn ogen, glinsteren van blond. Hij bleef naar me kijken, kreeg geen genoeg, tot de morgenstond. Soms zette hij me voor de spiegel, met een lamp erop. Dan ging hij achter me staan en kamde mijn haren. ‘Mijn gouden honing’, fluisterde hij dan zacht. Ik waande me in verloren tijden. Het was mooi, beweeglijk en beter dan goed, maar er kwam een einde aan elke nacht.

Altijd als ik de eerste zonnestralen zie, denk ik aan hem en die momenten. De passie van een potje honing in de kast. Ach. Dan lepel ik de honing naar mijn mond. Hongerig, maar in de wetenschap, dat hij nooit meer terugkomt.

5 opmerkingen:

  1. Helemaal geweldig!
    Om te smullen van begin tot eind. En het smaakt naar meer. Verslavend!

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Hoewel ik eigenlijk geen honing lust kan ik dit stukje wel smaken ;-)

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Mmm ik lust wel honing. Graag zelfs. En ook dit stukje smaakt naar nog ;-)

    BeantwoordenVerwijderen