zondag 27 oktober 2013

De idylle

Ik woonde op een boot in de stad, in de helft van het ruim van het schip. De andere helft was voor een andere huurder. Hij had een kameleon waar ik op paste als hij weg was. Het beest kreeg spinnen en insecten te eten. Met een plantenspuit moest je de bladeren in zijn kooi bevochtigen zodat hij kon drinken. Een felle lamp stond gericht op zijn leefomgeving. De huurder had een darmziekte, de doosjes lucifer op het toilet hielpen daar niet tegen. Aan andere geurmiddelen had de alternatieveling geen boodschap. De kameleon stak vervaarlijk sissend zijn tong naar me uit. Hij werd nog net niet zwart. Eén keer dronk ik thee op de kussens in het hol van deze medehuurder, daarna hield ik het contact buiten het hoogst noodzakelijke voor gezien, hoewel hij me op alle mogelijke social media probeerde te volgen.

De eigenaresse van de boot, een oudere vrouw gekleed in kleurrijke wollen gewaden, woonde boven, in het daglicht en met het uitzicht dat je van een boot mag verwachten. Ze was een hippieprovo en ze leefde niet in deze tijd. Eerst dacht ik dat ze vaak bezoek of telefoon had, maar later kwam ik erachter dat ze continu in zichzelf praatte als er geen ander in de buurt was. Dit deed ze zowel binnen als buiten. Op het stukje gras aan de kade hield ze twee agressieve geiten die uitbraken zodra ze de kans kregen. Midden in de nacht moesten we ons bed uit om de beesten te vangen. Ik gaf ze te eten als de vrouw weg was. Emmers vol groenafval. Uit mijn raampjes keek ik net boven het wateroppervlak uit. De geiten staarden altijd brutaal bij me naar binnen. Soms hing ik demonstratief een handdoek voor het raam waar ze stonden. Ik hield geen daglicht over. Planten gingen dood. Net als ik. Twee maanden per jaar was de vrouw weg. Het was voor ons altijd een raadsel waar ze verbleef, maar we maakten schema's om de geiten in leven te houden.



Als het waaide, schudde de boot zo hard heen en weer aan de kettingen, dat slapen -zelfs met de beste oordoppen in- onmogelijk gemaakt werd. De regen kletterde op het dek. Ik droomde vaak dat ik wakker werd en me heel ergens anders bevond dan waar de boot gelegen had. Zelfs mijn huis had geen vaste standplaats. In mijn onrustige, korte dromen ging ik heel wat plaatsen en landschappen af achter de raampjes. Tegen de ochtend ging ik met wallen onder mijn ogen naar mijn werk om op te warmen. De verwarming werkte niet, in mijn ruim. Als ik daarover klaagde bij de eigenaresse, vond ze me verwend. Had ik nooit geleerd dat je ook een extra trui aan kon trekken? De kou zat echter al in mijn botten en daar kon geen kledingstuk tegenop. Zelf had de vrouw een houtkachel, boven. Hout hakte ze zelf, naast de geiten. Vervolgens moesten wij -de huurders- haar helpen de houtblokken naar binnen sjouwen omdat ze last van haar rug en haar gewrichten had. De rook zag je al van veraf gemoedelijk de schoorsteen van de scheef liggende boot uit komen.

Als ik 's avonds -zo laat mogelijk- thuiskwam, zag ik de ratten wegschieten aan de kade. Rillend van afschuw klauterde ik naar binnen. De grootste spinnen stofzuigde ik weg voor ik me op de bank in een deken wikkelde en mijn ontsnappingskansen overdacht. Geld en moedeloosheid waren een probleem. Zowel blijven als verhuizen was geen optie. Steevast fietste ik dus elke morgen twaalf kilometer naar mijn werk. Het voortduwen van de trappers werd mijn redding. In elke trap stopte ik mijn woede, mijn frustratie en verdriet. Elke dag fietste ik harder en harder. Een vrije dag was een kwelling, want ik voelde me nauwlettend in de gaten gehouden door de vrouw.

'Mijn helft' van het schip lag het minst diep in het water. De boot was uit balans, aldus de vrouw. In plaats van de andere huurder te sommeren zijn verzameling troep op te ruimen, plantte ze 'mijn' trap naar boven vol met bakstenen. Ik kreeg het verwijt dat ik te weinig spullen had, ik bracht te weinig gewicht mee. Kon ik het helpen dat ik zo verwend was met al mijn spullen. De manier waarop ze het zei, deed mij echter vermoeden dat het weinige gewicht dat ik inbracht, zowel letterlijk als figuurlijk bedoeld werd. Inwendig telde ik wel duizendmaal tot tien om te kalmeren.

De vrouw haalde producten op die bij de plaatselijke supermarkten afgekeurd waren vanwege de houdbaarheidsdatum of een rotte plek of scheurtje in de verpakking. Deze deelde ze rond in de buurt. Tonnen voedsel werd zomaar weggegooid, prima voedsel, betoogde ze. Dat was één van de weinige dingen waar ze gelijk in had en dankbaar nam ik het voedsel mee naar binnen dat ze voor mijn deur legde. Zo kon ik mijn huur betalen én eten. Ik stond ervoor in een winkel en luisterde naar de problemen van de welgestelde klanten. Daarnaast hielp ik in de huishouding bij oudere mensen. Het waren de enige plekken waar ik dankbaarheid ontving, de enige plaatsen waar ik me nuttig voelde bovendien, en waar ik het warm had.


6 opmerkingen:

  1. Reacties
    1. Anna! En nu moet ik denken aan: Boten Anna .......

      http://www.youtube.com/watch?v=Y7EQaNlsEFs

      Verwijderen
  2. Ik hoop maar dat de ik-persoon daar niet al te lang is blijven wonen. Klinkt niet gezellig.

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Getver. Wat een (goed) naar verhaal ... Ik hoop dat het niet al te autobiografisch is. Hebben die geiten die hippie inmiddels verorberd?

    BeantwoordenVerwijderen
  4. "Zelfs mijn huis had geen vaste standplaats"...

    Wat een kou...van binnen en van buiten. :((

    BeantwoordenVerwijderen