woensdag 25 september 2013

Klankbord

De wind stond zo hard dat ze het gevoel had dat hij haar ene oor in blies, dwars door haar hoofd boorde, om er via haar andere oor weer uit te gaan. Ze stelde zich voor dat er midden in haar hoofd nu een lege strook ontstaan was. In haar hoofd zat nu Het Niets. Het deed bijna pijn zo hard als de wind ging. De leegte deed pijn, maar was gevuld met alles. Het was alles, wat de wind meebracht. Ze dacht dat de wind haar bewust wilde maken, bewust van wat er in haar hoofd was, en bewust van wat ze moest laten gaan. Ze zei dat allemaal en ze zag dat hij dacht dat het gebazel was. Ze zag ook dat hij haar desondanks liet praten en daardoor deed de leegte wat minder pijn.

Via de duinen liepen ze terug, schuilend voor de zeewind. "Kijk, een muur van groen," zei hij toen ze terug naar beneden liepen. Het was een beschermwal, dacht ze. Een beschermwal en een opslagplaats. Hier werd opgeslagen wat de wind meenam. Hier was het vol en 'veel aanwezig'. Ze zei dat ze zichzelf niet meer voelde en bazelde tegen hem aan. Ze vroeg wat hij net zei, want ze hoorde hem wel, maar ze luisterde niet. Hij was haar beste achtergrondgeluid en zij vormde zijn achtergrond. Alles wat ze dacht en wat er nog over was in haar hoofd, klonk beter als ze het tegen hem zei. Tegen ieder ander klonk het belachelijk. Hij zei minstens even belachelijke dingen. Achteraf lachten ze elkaar uit, maar op het moment waren ze heel serieus. Het was alsof ze iets stiekems deden. Het was hun gouden verbond.

"Jammer dat we via deze weg terug zijn gegaan," zei hij, en nu luisterde ze, "maar ik dacht dat het anders was." Ze beaamde dat je dan bedrogen uitkwam. "Zo dichtbij en zo ver weg," hoorde ze zichzelf nog bazelen. Even daarna was ze terug. Ze leunde tegen de beschermwal. "Ik ben ineens zó moe, ik ben helemaal door elkaar gewaaid en alles moet zijn plek weer vinden." Hij had het ook, maar bij hem was de boel juist weer op zijn plek gewaaid. Dat zei hij. Ze knikte. Ze wisselden elkaar af.

7 opmerkingen: