dinsdag 25 februari 2014

De Nacht

Ik móet er naartoe. Als ik te lang niet ga, dan...

Iedere dag, als het laatste restje realiteit zijn ronde heeft gedaan, verschijnt het als een grote gedaante die bezit van me wil nemen, maar waar ik tegelijkertijd in kan vluchten: Het Bos. Het is er donker, dichtbegroeid. Het staat er vol met bomen, veel bomen. Er lijkt geen einde te komen aan de veelal hoge bomen met takken die in elkaar overlopen. Deze zitten zó sterk in elkaar verstrengeld dat ze met geen mogelijkheid van elkaar te scheiden zijn. Een netwerk van donkere schaduwen op de grond. Elke nacht hetzelfde tafereel, wachtend.

De takken aan de bomen in Het Bos zijn als armen waar je niet aan kunt ontsnappen, armen die je achtervolgen en dan grijpen zodat je je niet kunt bewegen. Ze doen je verstijven, verkrampen, tot heel diep vanbinnen. Je wilt het uitgillen van de pijn, maar als je je mond opendoet, komt er geen geluid uit.
Het enige wat ik kan doen, is zo laat mogelijk arriveren, zo lang mogelijk weerstand bieden. Overdag staan de bomen er ook wel, maar dan leven ze nog niet. De takken nauwelijks zichtbaar, nog niet bezeten van de chaos. Gruwel daalt pas 's nachts als een nevel op ze neer om de macht over te nemen.

Ik stel het moment zo lang mogelijk uit. Als ook de bar zich uiteindelijk overgeeft aan zijn sluitingstijd en daarmee het verlies van de werkelijkheid, zit er niets anders op. Dan moet ik naar huis lopen. Me een weg banen door de onheilspellende bomen was zwaar op de heenweg, maar nog niets in vergelijking met de terugweg. De bomen zijn het donkere bos geworden. De takken staren naar me als roofvogels naar hun prooi. Hoewel rennen geen zin heeft, is het onmogelijk dit niet te doen. Ik heb geen controle meer over mijn lichaam als mijn benen vaart beginnen te maken. Ik ren voor mijn leven, voor de wereld, de toekomst, voor alles. Ik ben zo moe, maar ik kan niet aan denken aan wat er zal gebeuren als ik dit niet doe. Ik moet door, dit is mijn opdracht. Eentje die ik niet kan weigeren. Het is alsof mijn hoofd er los boven zweeft en alle indrukken van Het Bos opdoet, tot het uit elkaar zal spatten.

Mijn geest is ontsnapt aan mijn hoofd en buitengewoon alert op ieder geluid, op iedere beweging. Als de telefoon gaat, snap ik het niet, want die hoort niet in Het Bos. De dingen in mijn slaapkamer hebben geen betekenis meer tot de morgen komt. Ze zijn overgenomen door de chaos. Ze vervormen. Ze worden Het Bos.

Als er niemand in de buurt is om me te horen, roep ik: “Houdt het dan nooit eens op?!” Ik hoor mezelf. Ik roep hard. En dan de stilte. De stilte. Ik weet niet meer wat er gebeurd is. Ik ben me bewust van de tijd: bijna tijd om op te staan. Het is niet erg dat de zon zijn eerste stralen over de dag schijnt, maar ik heb alwéér niet geslapen. Ik voel een oorlog vanbinnen, al heb ik geen idee wie er tegen wie strijdt en mijn ziel doorboort. Ik vraag me af of ik nu wel of niet geslapen heb. Is het niet allemaal gewoon een verwarrende droom? Waarom herinner ik me niet meer wat er gebeurd is? Het zijn altijd dezelfde vragen en het is altijd dezelfde wanhoop die me overvalt bij het aanbreken van een nieuwe dag. Ik ben een deel kwijt. Ik verlies grip op de zaken. Dan val ik in slaap, Het Bos ontvlucht, missie voltooid, stiekem met een glimlach.

Als ik te lang niet ga, dan rukken de boomwortels op vanuit de grond en groeien ze naar boven, dan vermenigvuldigen de armen zich, dan groeit alles verder. Dat moet stoppen. Ik mag het niet verwaarlozen. Ik móet er naartoe. Ik mag er niet over praten, want dan wordt het erger. Ssssttt.

4 opmerkingen: